Jan Walravens (1920-1965), een temperamentvol criticus, bracht via het tijdschrift Tijd en Mens een naoorlogse generatie experimentele schrijvers samen. Minder bekend is dat hij ook een indrukwekkend kunstkritisch oeuvre naliet, zowel in de krant en voor radio en televisie als in monografieën, essays, catalogi, lezingen en tentoonstellingen. De covers en illustraties van Tijd en Mens komen van zijn entourage van bevriende kunstenaars, en later ook van internationale artiesten uit de Cobra-beweging. Een markant man met een bijzondere manier van kijken. Hij vertrekt altijd vanuit zijn eigen ontroering en ziet zichzelf als ‘eerste toeschouwer’. Wars van jargon – zonder franje of elitisme – maakt hij kunst toegankelijk. In zijn vroege jaren kijkt Walravens vooral naar figuratieve kunst. Wanneer de generatie van de Jeune Peinture belge eind jaren 1940 de stap naar abstractie zet, koestert hij een duidelijke voorliefde voor lyrische abstractie.
De figuur van Jan Walravens valt op door veelzijdigheid. Zijn scherpe en heldere pen is omnipresent op de literaire en kunstscène na WOII. Hans Vandevoorde en Katrien Vanhamel, curatoren van 45-65, onderzoeken Walravens’ inzichten in de kunstwereld. Dit met een tentoonstelling met kunstenaars van ‘zijn generatie’, die hij met een verfrissende openheid benaderde. In eerste instantie kunstenaars van eigen bodem – Walravens was een rasechte Brusselaar -, maar zijn wijdopen blik reikte ook verder tot de internationale kunstscène.
Twintig jaar lang volgt Jan Walravens de artistieke scène van heel dichtbij. Hij schrijft er met passie over en laat zo een helder en persoonlijk beeld na van zijn tijd, een kunstwereld in wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Kort na de Bevrijding in 1944 begint hij bij het liberale Het Laatste Nieuws, dat zich in de jaren 1950 duidelijk cultureel profileert. Hij brengt in meer dan 900 artikels voor een breed publiek verslag uit van kunst en cultuur.
In de jaren 1950 breidt zijn werkterein zich uit. Walravens brengt kunst op radio en televisie en schrijft persoonlijke observaties in de rubriek De Vijfde kolom in De Periscoop. Ook buitenlandse tijdschriften vragen hem om inzichtelijke stukken over Belgische kunst, en in Nederland publiceert hij onder meer in De Groene Amsterdammer.
Een groot deel van zijn sterkste werk verschijnt in De Vlaamse Gids, een literair-cultureel tijdschrift waarvan hij jarenlang een van de drijvende krachten is en waar hij de hand houdt aan de artistieke polsslag van de tijd, in binnen- en buitenland. Vanaf de jaren 1960, wanneer de Brusselse galeriewereld bloeit, zet hij zich ook actief in om kunstenaars te ondersteunen. Een engagement en enthousiasme dat ruimte maakt voor nieuwe en vernieuwende stemmen.
In 1938 woont Jan Walravens een tentoonstelling bij van Belgische expressionisten in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel. Een nieuwe wereld gaat open voor de nieuwsgierige erudiete jongeman, die tijdens zijn tienerjaren de artistieke en literaire scène autodidactisch verkende. Hij ontmoet er Ensor, Van de Woestyne, Tytgat en Spilliaert, een openbaring die hij zijn leven lang vasthoudt. In schriftjes en dagboeken legt hij zijn eerste kunstkritieken vast over kunstenaars die hem intrigeren, van Rembrandt tot Magritte en andere surrealisten, van Brueghel tot Permeke.
Na de oorlog worden het kubisme van Picasso en de Jonge Franse schilderkunst belangrijk voor abstracte en experimentele kunst van de generatie van de Jeune Peinture belge, waarop Walravens zijn blikveld focust. Leeftijdgenoten, met namen als Louis Van Lint, Gaston Betrand, Anne Bonnet, Jean Cox, Jan Vaerten, Rudolf Meerbergen en Rik Slabbinck, met wie hij intuïtief aansluiting vindt. Voor Walravens brengt deze generatie orde en evenwicht, in een zuiver coloriet. Andere ‘kinderen van zijn tijd’ als het ware, sterk getekend door het existentialisme, wat de kunstcriticus waardeert en hij bij een breed publiek brengt. Een pen voor een nieuwe generatie, die hij zijn hele carrière blijft volgen.
De kunstscène in België in de periode na 1949 gonst. Abstractie en experiment staan centraal, en Jan Walravens kijkt toe en stuurt van op de eerste rij. De kunstenaars van de Jeune Peinture evolueren naar de abstractie, terwijl Cobra de figuratie nooit geheel loslaat. In een hoek wordt er gefocust op geometrie, met kunstenaars zoals Jo Delahaut, Maurice Boel en Jan Saverys, die zich verenigen in de kring Art Abstrait. In een andere hoek gaat het er minder ingehouden aan toe, wat tot uitdrukking komt in lyrische abstractie, de zogenaamde informele kunst of tachisme, met kunstenaars als Maurice Wyckaert, Roger Raveel, Jan Burssens en Serge Vandercam. Walravens wordt intuïtief meer aangetrokken door de animo en kleur van de ‘warme’ lyrische hoek dan door de eerder ‘koude’ geometrische abstractie.
Hij werpt zich in de periode op als tussenpersoon voor kunstenaars bij nieuwe tentoonstellingsplekken, zoals Galerie Saint-Laurent, le Zodiaque, Celbeton en Taptoe. Of nog in het fraaie zaaltje Galerie Aujourd’hui, op de tweede verdieping van het Paleis van Schone Kunsten. Een geëngageerd criticus die kunstenaars in de steigers hielp.
De Wereldtentoonstelling zorgt voor een artistiek reveil op de Belgische kunstscène. Walravens schrijft er een reeks journalistieke en essays over. Enkele jonge kunstenaars ontbreken echter op de affiche, waarbij hij een belangrijke kanttekening maakt. Zij krijgen wél een podium en Walravens’ ondersteuning in alternatieve en spraakmakende tentoonstellingen in het experimentele kunstcollectief G58 in het Antwerpse Hessenhuis.
Rond 1960 krijgen de kunstenaars die eerder deel uitmaakten van de Jeune Peinture belge steeds meer algemene erkenning. Zij die richting abstractie evolueren, zoals Paul Van Hoeydonck en Pol Mara breken definitief door. Ook figuratieve schilders, zoals Lode Matthijs in deze tentoonstelling, gaan over naar abstractie. Walravens houdt een warm pleidooi voor hen. Als gerespecteerd en invloedrijk criticus speelt hij voor deze kunstenaars een belangrijke bemiddelende rol – zijn steun en zichtbaarheid maken een verschil.
Een world’s fair verruimt de blik, ook die van Walravens, maar hij blijft terughoudend bij nieuwe stromingen als pop-art en nouveau réalisme. Hij volgt van nabij de tentoonstellingen in Gent van Forum en de expo in 1964 over figuratie/defiguratie van Karel Geirlandt. In de jongste kunst ontwaart hij wel een belangrijke algemene tendens: de terugkeer van de menselijke figuur in de kunst, waardoor de tegenstelling tussen figuratief en abstract terecht wordt opgeheven.
Walravens, intussen een doorwinterd kunstcriticus, zoekt naar verdieping en draagt bij aan synthesewerken over figuratieve en abstracte stromingen. De focus ligt niet enkel op het vernieuwende, maar op de plaats van de moderne kunst in een bredere traditie. In zijn essays komen nieuwe namen met oudere meesters samen. Het bekendste maar meest gecontesteerde overzichtswerk waar hij aan meewerkt, is dat van Michel Seuphor, Abstracte schilderkunst in Vlaanderen (1963), waarvoor hij 41 lemma’s bijeenpent.
Walravens zet zich tijdens zijn hele carrière als criticus in het bijzonder in voor Felix De Boeck. Postuum verschijnt een tweede monografie, waarin hij het werk van De Boeck blijft waarderen, ‘als een genereuze uitdrukking van de levensenergie en een luciede uitdrukking van al wat de mens eigen is’, ondanks zijn persoonlijke geloofsafkeer.
Ook tijdgenoten van Felix De Boeck, de eerste generatie avant-gardisten, brengt Walravens onder het voetlicht, zoals Victor Servranckx, Jozef Peeters en Frans Masereel. Uit de surrealistische beweging is hij bevriend met Geert van Bruaene, uitbater van het Goudblommeke in Papier. In 1961 interviewt hij Magritte in Gent voor de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst, dat nu ook in de tentoonstelling 45-65 wordt getoond.
In zijn overzichtsartikelen keert Walravens steeds terug naar één thema: de tegenstelling tussen figuratieve en niet-figuratieve kunst, die volgens hem niet langer relevant is. Zelfs in abstracte kunst vertrekt de kunstenaar vaak van de werkelijkheid, die wordt vervormd, vereenvoudigd of geabstraheerd. In figuratieve kunst kan de kunstenaar de realiteit op een persoonlijke manier tonen en spelen kleur en vorm samen een belangrijke rol. In abstracte kunst draait alles om de pure, absolute kleur. Beide behanderingen hebben hun intrinsieke kracht.
Radio en televisie vormen nieuwe vensters op de kunst. Walravens begint al in 1945 met radio voor de openbare omroep, en dit tot het einde van zijn carrière. In programma’s als De Kunstkaleidoscoop en De Zeven Kunsten stuurde hij tentoonstellingen, kunstenaars en kunststromingen de ether in. Voor televisie schrijft hij de scenario’s voor atelier- en tentoonstellingsbezoeken in rubrieken voor de jeugd, zoals Aangename kennismaking of Hou je van….
We ontwaren er de pedagoog die schuilt in Walravens, maar ook de humorist en de liefhebber van poëzie, film en theater met veel verbeeldingskracht. In zijn scripts zoomt hij in op de kunstenaar aan het werk, speelt hij met fast forward van beelden, laat hij het schilderij overgaan in het gezicht van de maker, van de mens achter het doek. Een metafoor van de manier waarop hij kunst tastbaar, speels en levend maakt voor ons als toeschouwer.
De atriumuimte in het museum wordt tijdens 45-65 omgetoverd tot een redactievloer uit de tijd van Walravens, in lijn met zijn didcatisch opzet. Ideaal om als bezoeker te snuisteren in archiefmateriaal, uit het VRT-archief en uit het Letterenhuis. En de uitgelezen plek om een inspirerend kader te bieden aan het initiatief De Wondere Pluim, een uniek schrijfgebeuren voor lagere schoolkinderen van de Brusselse Rand die hier tijdens de tentoonstelling neerstrijken, om hun fantasie en creativiteit de vrije loop te laten gaan.
In 1961 ontmoet Jan Walravens (1920 – 1965) René Magritte en gaat met hem uitvoerig in gesprek. Dit ter voobereiding van een interview en plein public voor de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst in Gent. Walravens schreef het interview en zijn persoonlijke bevindingen uit in De Vlaamse Gids, jaargang 46. Het werd ook opgenomen en uitgezonden op de toenmalige BRT, waar Walravens sinds 1958 reportages maakte en tentoonstellingen, kunstenaars en kunststromingen naar de huiskamer bracht in De Zeven Kunsten.
Na een zoektocht in het VRT-archief werden deze beelden teruggevonden. Een belangrijkste vondst, die voor de tentoonstelling 45-65 gedigitaliseerd werd.
Pierre Alechinsky – Karel Appel – Gaston Bertrand – Anne Bonnet – Jan Burssens – Hugo Claus – Julien Coulommier – Jan Cox – Felix De Boeck – Jan Delandtsheer – Reinhoud d’Haese – Jean Dubuffet – Jean-Jacques Gailliard – Asger Jorn – Françoise Lambilliote – Guillaume Leunens – René Magritte – Pol Mara – Lode Matthijs – Rudolf Meerbergen – Marc Mendelson – Luc Peire – Roger Raveel – Jan Saverys – Victor Servranckx – Michel Seuphor – Rik Slabbinck – Jan Vaerten – Englebert Van Anderlecht – Camiel Van Breedam – Guy Vandenbranden – Lucien Van den Driessche – Serge Vandercam – Paul Van Hoeydonck – Louis Van Lint – Frans Walravens – Florent Welles – Maurice Wyckaert
Boek Tickets