Sinds het begin van de jaren ’80 legt de Belgische kunstenaar Filip Francis (Duffel, 1944) zich toe op het maken van abstracte schilderijen en plaatst zich zo in een lange traditie. Francis vertrekt echter vanuit een conceptueel uitgangspunt waarbij de handeling, vaak met een zelfopgelegde retinale beperking, primeert op het eindresultaat. Hierdoor ontstaat een spanningsveld tussen de bedoeling, het experiment van de kunstenaar, en het beeld op zich.
Tumbling Woodblocks (1975-1976) vormt een mentale schakel tussen het abstracte en het post-conceptuele werk van Francis. Het betreft een installatie opgebouwd uit geometrische houten vormen, met als blikvanger een torenconstructie. Dit werk vertoont duidelijk een architecturaal en sculpturaal aspect. De opbouw van de installatie duurt ongeveer vier uur en wordt daarna gebruikt als ‘vallende dominostenen’, waardoor ze ook fungeert als een performatief medium. Nadien wordt de expressieve inbreng, in lijn met de eerste generatie abstracte kunstenaars, verbannen en begint het werk zijn eigen leven te leiden. Van primordiaal belang voor Francis is het geluid dat het geactiveerde werk voortbrengt en dat samenhangt met een aantal externe factoren zoals de ruimte waarin het werk is opgesteld, de aanwezigheid van het publiek en niet het minst het materiaal van de vloer. Francis aanschouwt de voltooiing, de destructie, het ‘onverkoopbare’ van zijn eigen opstelling als een onderzoeker, waarbij ruimte voor vrijheid, voor het toeval en de onvermijdelijke imperfectie een rol blijven spelen. Zoals bij de perifere visie onderzoekt hij de esthetiek eigen aan de destructie. Achter de opstelling van Tumbling Woodblocks hangen enkele planmatige werken en partituren die naar het performatieve en het auditieve van de installatie verwijzen. Een werk zoals Trio for Tumbling Woodblocks (1975) is door de afgebeelde rechthoekjes, die zowel horizontaal als diagonaal worden afgebeeld, visueel sterk verwant aan het oeuvre van Bart van der Leck. De ‘vallende’ geometrische vormen bij beide kunstenaars tonen een interne fragiliteit en, zeker bij Francis, verwijzen ze ook naar een externe, dynamische werkelijkheid. Concept en retina gaan bij Francis hand in hand.